— Deze blogpost werd geschreven door masterstudent Arthur Declercq-Roelstraete, voor het vak Bijzondere Vraagstukken: Oudgriekse Letterkunde. De opinies en argumenten in deze blogpost zijn die van de student en weerspiegelen niet noodzakelijkerwijs het officiële beleid of standpunt van de Afdeling Grieks. Voorbeelden van analyse uitgevoerd in deze blogpost zijn slechts voorbeelden.
Een golf van monsters
“Mijn wereld bestond niet langer uit dappere helden; ik leerde maar al te gauw over de pijn van vrouwen die onuitgesproken door de verhalen over hun wapenfeiten sijpelde”[1].
Op Homerische wijze vergelijkt Jennifer Saint personages met schelpen, laat ze Naxos overwoekeren met wijnranken en hoor je vanuit het labyrint hoefgetrappel. Helden laten deernen aan hun lot over, vaders vernederen hun kroost en goden worden trots of verliefd maar schuwen allerminst geweld: Ariadne leest als een zonneslag. Madeline Millers Circe, Pat Barkers The Silence of the Girls, Natalie Haynes’ A Thousand Ships en Jennifer Saints’ recente roman Ariadne kan je in één goddelijke adem noemen. Deze romans baseren zich op een grondige passie voor en onderzoek naar Griekse verhalen, en sinds hun verschijning in de afgelopen vier jaar zorgen ze voor een heuse, neoklassieke golf. Circe werd een New York Times bestseller met een serie in de maak. Een hoofdovereenkomst is dat vrouwen op de voorgrond treden – “a feminist epic” omschrijft The Bookseller Ariadne – , zij het als heksen, bijslapen, godinnen, dochters, weduwes en … monsters. Dat laatste is hoe de traditie hen vaak brandmerkt, zegt Jess Zimmerman in Woman and Other Monsters. Saint en co. keren de rollen om en creëren mensen waar voorheen vooral monsters opdoken. Zij gaan voorbij aan bloeddorstige of perverse stereotypen: Scylla kennen we als de hondvoetige belager van Odysseus’ schip, maar in de proloog van Ariadne doet Minos haar verdrinken nadat ze hem, verliefd, hielp haar vader omver te werpen[2]; of Elektra die – daar ze haar vader wreekte met de moord op haar moeder – de vrouwelijke tegenhanger van het Oedipuscomplex werd. (In de lente van 2022 verschijnt Elektra trouwens als hoofdpersonage in Saints volgende roman.) Wie noemt deze genuanceerde personages dan nog monsters, zonder meer? Want in tegenstelling tot hun inspiratiebronnen kunnen ze namelijk wel rekenen op het inlevingsvermogen van de lezer. Zelfs die half-mens uit het doolhof.
Ariadne opent met de routine van het paleis in Knossos, die tot stand blijkt gekomen te zijn door de patriarchale aanwezigheid van de wrede Minos, maar ook verlicht door de choreografie van Ariadne, Pasiphaë en Phaedra op Daedalus’ beeldschone dansvloer. De auteur haalt nog andere mythen door de creatieve mix: ook Theseus en Perseus, Dionysus en Hera figureren. Telkens worden de antieke versies die we kennen slim en subversief afgewogen met Saints moderne. Zij rust zowel haar heldinnen als slachtoffers uit met een zelfbewuste psychologie. Wanneer Ariadne’s familie bijvoorbeeld de brokken opraapt van Pasiphaë’s beruchte zwangerschap, brengt Ariadne de gemoedstoestand van haar moeder zo onder woorden:
“Ik kon niet om de parallellen tussen Medusa en Pasiphaë heen. Ze betaalden allebei de prijs voor de misdaad van een ander. Maar Pasiphaë kromp en werd elke dag kleiner, al rekte haar buik uit en werd ze vreemd misvormd door haar rare baby.”[3]
Deze vrouwen mogen dan wel ogen als monsters voor het grote publiek van hun – of onze – tijd, Saint legt uit dat ze dat niet zomaar werden. Een “ander” bracht hen in deze staat (in geval van Medusa Poseidon en Athena, Poseidon en Minos in dat van Pasiphaë), maar de literatuurgeschiedenis verbloemt of verhult veelal hun daderschap, wat we victim-blaming avant la lettre kunnen noemen. Maar als we denken aan Ariadne en het labyrint, dan komt meteen die “rare baby” voor de geest: Ariadnes broer, de Minotaurus.
“Hij was nog niet de Minotaurus”
In de mythenbib van Apollodorus[4] helpt Daedalus Pasiphaë aan een houten nepstier om, in haar door Poseidon geprogrammeerde waanzin, het taboe van bestialiteit te plegen. De bibliothecaris geeft de menselijke naam van het resultaat, zeldzaam voor de overlevering: “ze baarde Asterius, die de Minotaurus werd genoemd. Hij had het gezicht van een stier, maar de rest was van een man”. De mengeling van mens en dier is klaarblijkelijk het hoofdkenmerk van de boorling, meer wordt van zijn persoonlijkheid niet gezegd, en dat gaat ook op voor de vermelding in Hesiodus, Ovidius en Plutarchus[5]. Het verhaal, doorgaans het discours bij monsters, verlegt vervolgens de focus op Theseus als hoofdpersonage. Hij is ook half mens, maar op goddelijk DNA rust geen stigma. Zijn (boven)menselijke genen brengen Theseus hoger in de rangschikking dan zijn nemesis, het product van de overschreden grens tussen dier en mens.
Saint is trouwens niet de enige die gefascineerd is door deze mythe. In 2020 droeg het bedrijf Supergiant Games bij aan de receptiegeschiedenis met de publicatie van Hades (zie image rechts), het meest bekroonde en invloedrijke videospel van het moment. Een indrukwekkend gamma aan goed uitgeschreven – onder andere Zwarte, homo, aseksuele en non-binaire – Olympische of Chtonische goden, Titanen, Furiën, helden en monsters passeren de revue, de Minotaurus als tegenstander incluis. Die heet dan gewoon Asterius. In het Colosseum laat hij zich dit ontvallen: “I, too, was born of darkness. But, I chose the path of light. Even in death, it was not too late. <Snort> Not even for a monster, such as I.” Het personage is zich bewust van, maar betwist zijn eigen monsterstatus. Zo staat de Asterius van Hades, misschien wel een van de bekendste moderne versies dankzij het gaming medium, tegenover de demonische, hyper-agressieve, nauwelijks rationele Minotaurus uit de klassieke literatuur en kaskrakers als Wrath of the Titans of Percy Jackson & the Olympians. Het interessante aan deze receptie is niet dat de Minotaurus als hybride wordt voorgesteld, want dat is natuurlijk uit de oudheid overgenomen, maar in welke mate de gehaltes dier (instinct, agressie) en mens (ratio, gematigdheid) gedoseerd worden. In zijn obsessie met stieren kon bijvoorbeeld Picasso de Minotaurus als zorgdragend of voorbode op oorlog schilderen, een animatiefilm identificeert de kunstenaar zelf ermee. Het is de constante identiteitsvorming via een onderhandeling van monsterlijkheid en menselijkheid dat deze figuur zo tragisch maakt als personage.
De grootste monsters
Om terug te keren naar Saint, wat zij doet met de Minotaurus is volgens mij dan ook een van de grootste prestaties van Ariadne, want ze beperkt de onderhandeling niet tot het ostentatief monster zelf. De hele familie wordt geïmpliceerd in de monsterlijke identiteit – de brute Minos is tenslotte stamvader. Ook de implicaties voor Pasiphae van een monsterlijke geboorte worden expliciet beschreven: “De ondraaglijke pijn stond diep in haar gekerfd … De gedachte aan zijn schrapende hoeven, de ontluikende hoorns op zijn misvormde kop de paniek van zijn trappelende ledematen.”[6] . En de al even lastige onderhandeling – hoe monsterlijk is dit kind en waarom? – volgt er onmiddellijk op, in Ariadne’s gedachtestroom: “Ik had verwacht dat ik hem zou haten en vrezen, dat beest wiens bestaan abnormaal was. … Maar mijn moeder zat bij hetzelfde raam waar ze tegenaan had geleund met haar andere pasgeboren kinderen.” Ariadne is tien bij Asterions geboorte en Saint maakt de worsteling met wie of wat haar broer is dan ook duidelijk vanuit dit tienerperspectief (zij het terugblikkend als volwassenene). “Hij was nog niet de Minotaurus”, zegt Ariadne, “hij was nog maar een baby. Hij was mijn broertje”[7]. Anders dan in de Oudgriekse mythen heet Asterion pas ‘Minotaurus’ wanneer Minos hem als terreurmiddel begint op te sluiten in het labyrint: “hij werd mijn vaders vertoon van dominantie aan de wereld”[8].
Maar Ariadnes innerlijke twist vinden we niet terug bij haar familieleden die er noodzakelijkerwijs andere relaties met Asterion op na houden: “Phaedra wilde niks met hem te maken hebben … Deukalion [Ariadne’s andere en minder bekende broer, nvdr] wilde hem zien, maar ik zag heus wel dat hij inwendig huiverde. Minos kwam niet bij hem in de buurt”[9]. Wat hieruit blijkt is dat Saint de Minotaurus niet poneert als inherent, maar veeleer relationeel monsterlijk. Volgens Liz Gloyn, die een recent boek schreef over monsters in klassieke receptie, is het monstergehalte van de ‘moderne Minotaurus’ vaker psychologisch eerder dan fysiologisch van aard[10]: de Minotaurus zit in het labyrint van ons hoofd, niet in onze fysiek monsterlijke trekjes. Het is niet onze biologie, maar hoe iemand naar Asterion kijkt dat hem monsterlijk maakt – en de grootste monsters zien er niet altijd uit als zodanig.
Daarom is Saints’ Minotaurus/Asterion belangrijk: hoe complexer het portret van de schrijver, hoe harder lezers ernaar zullen turen om hun eigen idee van het monsterlijke te vormen. Heeft een ander een motorische ‘dysfunctie’ of mentale ‘afwijking’, moeten wij die dan daartoe herleiden? Is die niet meer dan enkele zijn ‘hoeven en horens’? Het feit dat Ariadne haar jongste en in het verhaal meest aanwezige kind Tauropolis – “stierenstad” – noemt, impliceert een zekere vrede met de onderhandeling van wie en wat dat “kindmonster”[11] nu was in de volledige monsterlijke familie. Door gebruik te maken van de klassieke traditie en moderne verwachtingen enerzijds en meerdere vertellers en persoonlijke verhoudingen anderzijds, pleit Saint dat het antwoord op identiteit nooit een simpele “of … of” mag zijn. Gezinnen zijn complex: hij is mijn broer, de Minotaurus, én hij is mijn broer, Asterion.
Bronnen
Chesi, Giulia Maria, en Francesca Spiegel. Classical Literature and Posthumanism. London: Bloomsbury, 2020.
Dasen, Véronique. ‘Childbirth and Infancy in Greek and Roman Antiquity’. Blackwell Companion to Families in the Greek and Roman Worlds, London, 2011, pp. 291–314.
Gloyn, Liz. Tracking classical monsters in popular culture. London: Bloomsbury, 2019.
Lohrasbe, Devon. The classical reception of the hybrid minotaur. PhD thesis University of Victoria, 2018.
Saint, Jennifer, en Saskia Peterzon-Kotte. Ariadne. Uitgeverij Orlando, 2021.
Surtees, Allison, and Jennifer Dyer. ‘Introduction: Queering Classics’. Exploring Gender Diversity in the Ancient World, Edinburgh: Edinburgh University Press, 2020, pp. 1-26.
Webster, Thomas BL. ‘The Myth of Ariadne from Homer to Catullus’. Greece & Rome, vol. 13, no. 1, 1966, pp. 22–31.
Stenger, Jan (Kiel). ‘Minotaurus’. Brill’s New Pauly, Brill, 1 oktober 2006. referenceworks.brillonline.com, https://referenceworks.brillonline.com/entries/brill-s-new-pauly/minotaurus-e805860?s.num=0&s.f.s2_parent=s.f.book.brill-s-new-pauly&s.q=minotaurus.
Apollodorus, en James George Frazer. The Library. Harvard university press W. Heinemann, 1976.
Afbeeldingen
Minotaur with Dead Mare in front of a Cave, 1936 by Pablo Picasso. https://www.pablopicasso.org/minotaur-with-dead-mare-in-front-of-a-cave.jsp. Geraadpleegd 5 december 2021.
Mara, Meredith. ‘Ariadne by Jennifer Saint Review’. Meredithmara, 17 juni 2021, https://meredith-mara.com/2021/06/17/ariadne-by-jennifer-saint-review/.
Supergiant Games. https://www.supergiantgames.com/games/hades/. Geraadpleegd 5 december 2021.
Tate. ‘“The Minotaur”, George Frederic Watts, 1885’. Tate, https://www.tate.org.uk/art/artworks/watts-the-minotaur-n01634. Geraadpleegd 7 december 2021.
‘The MBTI Of Every Member Of The Addams Family’. ScreenRant, 7 augustus 2019, https://screenrant.com/mbti-addams-family/.
モロー《パーシパエーと牡牛》1876-80頃>ギュスターヴ・モロー研究序説[12](1985)>美術の話. https://www.uchuronjo.com/moreau/301_moreau_pasiphae_1876_80_mgm_inv15504.html. Geraadpleegd 4 december 2021. (detail)
Voetnoten
[1] Ariadne: 22.
[2] Ariadne: 19. Saint besteed haar proloog en het begin van boek 1 aan Scylla. Voor het personage Ariadne fungeert Scylla als een model van Minos’ brutaliteit tegenover vrouwen. Voor de lezer fungeert ze dan weer als een menselijke portret van een anderzijds stereotype Griekse monster.
[3] Ariadne: 23.
[4] Apollodorus 3.1.4.
[5] Stenger 2006.
[6] Ariadne: 25.
[7] Ariadne: 26.
[8] Ariadne: 31.
[9] Ariadne: 27.
[10] Gloyn 2019: 189.
[11] Ariadne: 86.